Heel even vraag ik me af waarom nostalgie juist hier, in het Catalaanse dorp Sant Pere Pescador, een greep naar de macht doet. Dan geef ik me over aan die machtsgreep en ik ben niet langer een gefrustreerde kabouter die zojuist een surfshop verliet, maar ik ben negen jaar oud en kijk mijn ogen uit terwijl ik uit het open dak sta van een lelijke eend die door Franse dorpen rijdt die een contrast vormen met de Rotterdamse nieuwbouwwijk in aanbouw waarin ik opgroei.
Man, mijn leven in die Rotterdamse nieuwbouwwijk is een prima leven, hoewel waanzin die school heet mijn ontwikkeling behoorlijk in de weg staat. Elke seconde die ik niet op school ben, die ik ronddool tussen woningen in aanbouw, pijlenbuis in de hand, stapeltje in stroken gescheurde pagina’s van een oude Libelle in mijn broekband, is een feest. Toch is het hoogtepunt van dat feest elk jaar weer het moment dat tijdens de grote vakantie een lelijke eend over de van Brienenoordbrug tuft met mij op de achterbank.
Het monotone geluid van lelijke-eendwielen op de betonplaten autobaan. De stempel die een Belgische douanebeambte in het boekje zet waarin ik grensstempels verzamel. Het landschap, dat in België begint te glooien. Dagedang, dagedang, dagedang op de betonplaten tot aan de Franse grens. Nog een stempel in mijn boekje. Witte nummerborden met rode cijfers en letters worden gele nummerborden met zwarte cijfers en letters. Tractoren en combines in korenvelden. De drukte op de Boulevard Périphérique rond Parijs.
Driebaanswegen na Parijs, elke poging een vrachtwagen te passeren een avontuur. Kastelen, échte kastelen, en gekleurde vlaggetjes boven de straten in de dorpen waar de dagenlange tocht naar de Franse Dordogne doorheen voert. Geen twee huizen zijn aan elkaar gelijk in die dorpen. Bochten in de straten, en pleinen waarop mensen ’s middags jeu de boules spelen. Winkels, hotels, cafés en in elk dorp ten minste één kerk, ooit met toewijding gebouwd.
In de Rotterdamse nieuwbouwwijk waarin ik opgroei, is het stratenplan dat zich langzaam plooit nogal eh… saai, zijn de winkels verzameld in een winkelcentrum en is de betonnen bak met een plat dak erop niet de karateschool van Jan-Willem Stoker. Die betonnen bak, ontdekte ik toen ik op een zondagochtend een paar donker geklede en somber kijkende mensen volgde, is een kerk en Jan-Willem Stoker huurt in die kerk een zaaltje.
Mannen met alpinopetten op het hoofd en stokbroden onder de arm, vrouwen in lichtblauwe en roze schorten, kletsend op trottoirs, de geur van de cafés die soms worden aangedaan voor een kop koffie. De flipperkast in elk van die cafés …
Vaak droom ik ervan dat ik achterblijf in Frankrijk en zwervend van dorp naar dorp van het leven geniet. Kansloos. Elk jaar weer val ik terug op mijn leven in die Rotterdamse nieuwbouwwijk in aanbouw, een leven dat ik zelf moet maken. Naast het leven dat ik zelf maak, ervaar ik weinig leven. Duizenden mensen om me heen in hun rijtjeshuizen. Ik ken niemand. Niemand kent iemand. Ik eh… ik weet hoe mijn buurjongen heet; hij zit op school bij me in de klas. We praten nooit met elkaar, lopen nooit samen naar school. Vijf dagen per week stappen de mannen in de wijk in hun auto’s of ze wandelen naar de bushalte om naar Rotterdam te reizen, dat buiten het bereik van mijn beentjes ligt, of ik nu loop of fiets. Eind van de middag gaan alle mannen in de wijk hun huizen weer binnen. Vrouwen lijken alleen op zaterdag op straat te zijn. Met hun mannen zetten ze koers naar het winkelcentrum. Op zondag zijn de straten nog leger dan anders, hoewel op zondagochtend altijd die paar donker geklede en somber kijkende mensen over straat gaan. Waarom speelt niemand in de wijk jeu de boules? Waarom is niet elk derde of vierde rijtjeshuis een winkel of een schoenmakerij of een café met een flipperkast?
Lang voordat Michel Houllebecq me attendeert op het bestaan van geatomiseerde mensen leef ik als geatomiseerd mensje een prima leven in die Rotterdamse nieuwbouwwijk in aanbouw. Maar mijn jachtgronden worden kleiner. De streken die ik uithaal, richten zich op nieuwe wijkbewoners en draaien om mijn oren, soms erger, dwingen me mijn jachtgronden te verleggen naar het opgespoten land in het noorden—ik heb een kompas. Het maakt me niet uit. Jachtgronden zijn jachtgronden. Mijn pijlenbuis is een zilverbuks en voortdurend voel ik in mijn hartje iets moois dat ik pas later leer waarderen als een gebrek aan talent voor conformisme. Daarnaast tuft elk jaar een lelijke eend over de van Brienenoordbrug met mij op de achterbank.
Vrolijke tankstations midden in de Franse dorpen, anders dan tankstations op een grauw industrieterrein, de woorden plein super, s'il vous plaît de eerste Franse woorden die ik leer. En, misschien wel het indrukwekkendst, de standbeelden in elk dorp waar de lelijke eend doorheen tuft of soms even halthoudt omdat er markt is en ik weet dat de lunch die dag een groot stuk meloen zal zijn. Standbeelden van soldaten in brons, marmer of steen. Soldaten te paard, sabel in de hand, epauletten op de schouders, en soldaten uit de Eerste en Tweede Wereldoorlog, mort pour la France de volgende Franse woorden die ik leer en die me telkens weer aan het piekeren zetten. Geen standbeelden in de Rotterdamse nieuwbouwwijk, die elf maanden per jaar mijn wereld is. Geen herinnering …
Verder dan de Franse Dordogne ging de reis niet, maar de Franse Dordogne was ver genoeg, hoewel ik jaren later bedacht dat het Spanje van de jaren ‘70, het Spanje van Franco, nog meer indruk op me zou hebben gemaakt. Maar het Spanje van Franco, prentten juffen en meesters me in op school, was slecht, want Franco was een dictator. Als ik opwierp dat alle dictators volgens die redenatie slecht zijn, werd dat hoopvol bevestigd. In antwoord op mijn vraag waarom dat zo was, viel hoon me ten deel; alleen domme kinderen begrepen niet dat dictators slecht zijn en democratisch gekozen regeringsleiders goed. Ik hield mijn twijfel voor me. Een kritische houding, ontdekte ik jong, wordt niet getolereerd in een democratie.
Sant Pere Pescador! Zonder twijfel een droom van een dorp in het Spanje van Franco. Vijftig jaar democratie deed het de das om, bedenk ik en opnieuw vraag ik me af waarom nostalgie juist hier een greep naar de macht doet. Eind januari 2024, de straten zo leeg als die van een Rotterdamse nieuwbouwwijk. De paar winkels die het dorp nog rijk is, zijn net als de meeste cafés, pizzeria’s en kebabrestaurants tot mei gesloten. Mensen uit Afrika zitten aan tafeltjes voor de twee geopende cafés in het dorp. Ze staren naar leeggedronken koffiekopjes, laten de kralen van hun tashbih door hun vingers glijden of luisteren naar Afrikaanse muziek uit hun mobiele telefoons.
Ik eh… ik had gedacht naar het strand te moeten wandelen voor de afspraak met de kitesurfschool die ik maakte en was ervan uitgegaan dat ik nu op dat strand met een kite in de weer zou zijn. De kitesurfschool, leerde ik net voordat ik van huis vertrok, is gevestigd in een surfshop in het dorp en het boeken van een kitesurfcursus is nondeju geen sinecure.
Bessie Turf, twee-, drieëntwintig jaar oud, een halve kop kleiner dan ik maar anderhalf keer zo zwaar, in een camouflage-achtige outfit met op de borst het woord blacknificent geprint, beangstigend bleek voor een surfleraar, paarse stroken in haar zwarte haar, haar vreugdeloze ogen nauwelijks zichtbaar in een bont palet van oogschaduw, piercings in haar wangen, haar armen getatoeëerd, haar nepnagels geel, gidste me langs de regels waar een kitesurfstudent zich aan dient te houden. Geen regels met betrekking tot wind of golven maar milieuregels en … ‘Niñita,’ onderbrak ik haar, me bewust van het risico dat ik nam haar te misgenderen, ‘puede que seas buen profesor de surfing misschien ben je een goede surfleraar, maar als je mensen op wilt voeden in hun omgang met het milieu zul je eerst minder moeten gaan eten.’
‘No soy el profesor y ik ben de leraar niet en …’
‘Ciao.’
‘No, no. Siéntate, siéntate.’
Nadat ik weer was gaan zitten aan de tafel waaraan ik werd onderwezen, vroeg Bessie me of ik een eigen helm had of dat ik met de rest van mijn uitrusting ook een helm wilde huren. Ik vroeg haar of de cursus op de Dnjepr werd gegeven, stond opnieuw op en liep gefrustreerd de lege straten van Sant Pere Pescador in, waar iets wat ik zag of rook nostalgie een greep naar de macht deed doen.
Onderweg naar huis heb ik Sant Pere Pescador inmiddels achter me gelaten. Ik struin door de velden, pieker over hoe ik mezelf leer kitesurfen en zie in de bergen de kapel van Sant Onofre boven het dorp Palau-saverdera, waar Heidi en ik vanmiddag naartoe rijden om drinkwater uit de bron te tappen. Als de wind blijft zoals-ie is, loop ik nadat we onze waterflessen hebben gevuld via de kapel van Sant Onofre de bergen in, mijn paraglider op mijn rug. Met wat geluk zweef ik bij zonsondergang boven de ruïnes van het kasteel van San Salvador, ooit met toewijding gebouwd, en … zonlicht reflecteert op de bladen van zeisen die mensen kalm heen en weer zwaaien. Naast die mensen zit een meisje in de berm van het pad waarop ik loop. Twee-, drieëntwintig jaar oud. Haar halflange jurk, vermoed ik, is gemaakt van ongeverfde wol en staat haar goed. Zongebruind, slank en wat ik zie van haar armen en benen gespierd. Blond, opgestoken haar. Blauwe ogen. De met turquoise stenen versierde, metalen speld in haar haar zonder twijfel met toewijding gemaakt. Hetzelfde geldt voor de leren armbanden om haar polsen en de leren sandalen aan haar voeten. Duurzaam als je het mij vraagt.
De uitnodiging in haar oogopslag is duidelijk en ik ga naast haar zitten in de berm.
‘Agua?’ vraagt ze terwijl ze me een stenen kruik voorhoudt. Gulzig neem ik een paar slokken water, dat nog beter smaakt dan het water uit de bron van Palau-saverdera.
‘Quin és teu nom?’ hakkel ik in het Catalaans. Het meisje lacht, haar tanden wit en sterk, en antwoordt in het Castiliaans: ‘Ik heet Júlia en ik denk dat we beter Castiliaans, Aragonees of Langue d’oc kunnen praten.’
‘Bueno,’ zeg ik in het Castiliaans, ‘soy Nikko.’
‘En je komt van ver,’ vult Júlia aan.
‘Ik eh… ik kom uit 2024, uit de tijd dat dat kasteel een ruïne is,’ beantwoord ik haar impliciete vraag en terwijl ik wijs naar het kasteel van San Salvador in de verte, statig en trots, vraag ik: ‘Welk jaar is het nu?’
‘1496,’ antwoordt Júlia voordat ze peinzend zegt: ‘Je bent geen ambachtsman, je werkt niet op het land of op zee en je bent geen marskramer, geestelijke of edelman.’ Ik glimlach en zeg: ‘Soy trovador,’ waarop Júlia lachend haar hoofd schudt.
‘Met jouw stem trek je zingend geen volle pleinen, je beweegt te houterig om dansend volle pleinen te trekken en je hebt geen dieren.’
‘Escri… cuento historias ik vertel verhalen.’
‘Waarover?’
‘Er zijn in mijn tijd vreemde zaken gaande. Begrijpelijk misschien want de aarde raakt overbevolkt. Mensen eten en drinken te veel en kopen voortdurend dingen die ze niet nodig hebben. Er zijn wat mensen die dat gedrag hebben aangewakkerd en er rijk van zijn geworden. Diezelfde mensen grijpen nu in en ik hink op twee benen. Ik begrijp de mensen die ingrijpen wel maar heb een probleem met de manier waarop ze ingrijpen en ben bang dat wie dat ingrijpen overleeft in een digitale gevangenis belandt. In de verhalen die ik vertel, waarschuw ik voor wat ik denk dat komen gaat en wijs ik voorzichtig op alternatieven. Best moeilijk, want in 2024 zijn veel onderwerpen verboden om over te praten.’
‘Di… digit...?’
‘Houd het op een gevangenis.’
‘Je kunt nooit zoveel mensen in een gevangenis kwijt!’
‘In 2024 wel.’
‘Maar dat is misbruik van macht,’ merkt Júlia op. ‘Dat tolereert niemand.’
‘Nou, nou. Jullie inquisitie houdt aardig huis en dat tolereren jullie ook.’
‘De inquisitie houdt huis? Hoe kom je daarbij?’
‘Op eh… op school geleerd. Jullie worden zonder reden opgesloten, gemarteld en tijdens autofades levend verbrand,’ mompel ik terwijl ik mijn best doe Júlia’s spottende blik te ontwijken. Dan schiet ze in de lach en ze zegt: ‘Als dat is wat je weet van de inquisitie, dan ben je niet vaak naar school geweest.’
‘Toch wel,’ antwoord ik. ‘Veertien jaar, de tijd die ik studeerde niet meegerekend.’
‘Veertien jaar lang op zondagochtend naar school om dan pas te gaan studeren!’ roept Júlia uit.
‘Nee, nee. Ik eh… ik ging vijf dagen per week naar school.’ Júlia’s mond valt open voordat ze zegt: ‘Geen organisatie administreert haar doen en laten beter dan de inquisitie. Wat de inquisitie administreert, blijft vast wel vijfhonderd jaar bewaard. Lees het eens na als je terug bent in jouw tijd, dan weet je wat de inquisitie doet en waarom ze dat doet. Onderzoek!’
‘Wat weet jij nou van onderzoek?’ bits ik. ‘Jullie mogen niet naar school, kunnen niet lezen en schrijven en zonder Columbus zouden jullie nog steeds denken dat de aarde plat is.’ Júlia schudt haar hoofd en zegt: ‘Alles wat je hoort en niet onderzoekt, is waardeloze informatie en iedereen schrijft hier en leest. Zes- of zevenentwintig letters in de alfabetten van de talen die we spreken. Hoe moeilijk kan het zijn? Daarnaast leren onze ouders en mensen in het dorp ons argumenteren, wiskunde, sterrenkunde, aardrijkskunde, geschiedenis en biologie. Wie wil studeren, leert op zondagochtend Latijn bij de priester. Elf, twaalf jaar is oud genoeg om naar Montpellier, Toulouse, Salamanca, Sevilla of Lissabon te reizen. Verder kan ook. Overal in Europa is de universiteitstaal Latijn. Voor wat Cristóbal Colón betreft: Isabella van Castilië en Fernando van Aragon financierden zijn reis in de hoop dat hij land zou ontdekken waarmee ze twee jaar geleden in Tordesillas hun onderhandelingspositie met Juan van Portugal konden verbeteren en dat de aarde plat zou zijn, is nog nooit bij iemand opgekomen.’
‘Onzin, dat van dat studeren,’ werp ik Júlia voor de voeten. ‘De kerk blokkeert de wetenschap en alleen rijke kinderen studeren.’
‘Wat een betweter ben jij,’ roept Júlia uit terwijl haar kaken rood kleuren van drift. ‘De kerk stimuleert wetenschap en ik begrijp niet wat je bedoelt met rijke kinderen. Iedereen heeft een woning, heeft genoeg te eten, heeft kleding en heeft plezier.’
‘Maar hoe kunnen jullie zoveel belasting betalen zonder dat jullie arm zijn.’
‘Betalen wij veel belasting?’
‘Ja, jullie worden uitgeknepen door de aristocratie en door monarchen.’
‘Je bent niet goed bij je hoofd,’ zegt Júlia, werkelijk driftig nu. ‘De kerk, de adel en onze vorsten manoeuvreren binnen de ruimte die wij ze geven. Quid pro quo, makkelijker dan een alfabet. Geestelijken gaan soms de fout in, maar daar zit de inquisitie bovenop. De adel en vorsten maken zelden fouten, want dan breekt de hel los en het volk is altijd in de meerderheid.’
‘Con todo respeto, Júlia,’ merk ik op terwijl ik wat autoriteit veins, ‘maar alleen in een democratie heeft het volk het voor het zeggen.’ De drift trekt weg uit Júlia’s gezicht en ze schiet weer in de lach. ‘Als jullie dat geloven in 2024, dan hebben jullie van de geschiedenis weinig geleerd. Een democratie werkt in theorie. Vrijwel elk ander systeem werkt ook in de praktijk zolang bestuurders zijn opgeleid en zolang het volk weerbaar is. Wat wel een probleem is, is dat veel gemakzuchtige mensen zich naar de steden laten lokken, waar handelaren steeds machtiger worden. Die handelaren zijn waarschijnlijk de mensen waarvoor jij waarschuwt in de verhalen die je vertelt.’ Verbaasd kijk ik Júlia aan en ik zeg: ‘Je hebt naar me geluisterd.’
‘Natuurlijk.’
‘Grappig. Niemand luistert nog in 2024 en … ‘ Moos de herdershond loopt op me af en likt me in mijn gezicht. Júlia vervaagt en Heidi gaat naast me zitten in de berm.
‘Wat doe jij hier?’ vraagt ze. ‘Moos en ik waren onderweg om je bezig te zien op het strand.’
‘Ik moet een helm op tijdens het kitesurfen.’
‘Alles beter dan een verplichte vaccinatie tegen haaien. Jammer. Maar waarom zit je … laat ook maar. We zoeken een tweedehands spulletje en komen er wel uit. Nu naar huis, koffie en dan door naar Palau voor water. Neem je je paraglider mee? Misschien lukt het je tot aan het strand van Roses te vliegen en daar te landen.’
Natuurlijk blijf ik mijn blogs schrijven, maar elke donatie helpt. Bedankt!
Wil je mijn blog op social media delen? Bedankt voor je steun!
Comments