Twee keer eerder volgde ik het steile pad naar de ruïne van het kasteel van San Salvador, in het noorden van Catalonië. Twee keer eerder waaide het rond die ruïne zo veel harder dan in het dorp Palau-saverdera, waar mijn wandeling startte, dat ik opgelucht de vijfhonderd hoogtemeters weer naar beneden wandelde.
Milde wind vandaag en mijn hart bonkt in mijn keel als ik onze Stanleythermos uit mijn rugzak pak, de dop ervan met koffie vul, op de restanten van een kasteelmuur ga zitten en me overvallen voel door de pracht van de omgeving. Palau-saverdera, bedenk ik, is misschien een te Olympisch vertrekpunt om hier te belanden, maar niemand die tijd doorbrengt in de buurt van het gebergte van Rodes zal spijt hebben van een auto- of busrit naar de ruïnes van Mas Ventós, een eeuwenoude boerderij achter me, om daar wat te piekeren over het leven dat mensen rond die boerderij ooit leefden. Te voet naar de ruïnes van het middeleeuwse dorp rond de kerk van Santa Helena, vandaar naar het klooster van San Pedro en dan de paar meter omhoog naar de plek vanwaar ik nu uitkijk over kaap Creux en de baaien van Selva en Roses.
Hoe waren mensen in staat te bouwen wat in een straal van een paar honderd meter om me heen ooit is gebouwd? De vanzelfsprekende zin van het leven van destijds! Wat, in hemelsnaam, in de ons aangeleerde en onterechte zekerheid dat we ons leven beter besteden dan onze voorouders dat deden, doen we vandaag de dag met ons leven? Waarom … Forester, de schrijver, grijpt in. Hij houdt mijn gedachten op koers door ze naar de door hem gecreëerde zeeheld Hornblower te dwingen, die tijdens een storm, hier vlak voor de kust, met zijn schip het ontmastte schip van zijn commandant voor de dreigende kanonnen van kaap Creux wegsleepte.
Maar juist de gedachte aan de imaginaire storm waarin Hornblower verzeilde, brengt me terug bij de milde wind die werkelijk is en op slag bonkt mijn hart weer in mijn keel. Ik schroef de dop op de thermos, stop de thermos in een zijvak van mijn rugzak, gooi de rugzak over mijn schouders en wandel over een pad tussen laag struikgewas westwaarts, de zon op mijn gezicht. Rechts van het pad doemt het klooster van San Pedro op en alles in me gilt dat ik mijn plan op moet geven, de thermos weer tevoorschijn moet halen en op een rotsblok moet gaan zitten om wat te piekeren over het waarom van dat klooster in dit onbegaanbare terrein, over … ik ben er! Een klein, steil aflopend grindveld. Mijn hart bonkt harder in mijn keel en mijn maag trekt samen.
Als vervreemd van mezelf pak ik mijn paraglider uit mijn rugzak. Zo hoog als het kan, half op het pad dat me hierheen voerde, spreid ik het ding uit. Met trillende handen en struikelend op de steile ondergrond sorteer ik de lijnen van de glider. Sinds ik mijn enkel brak tijdens een landing onder die glider heb ik niet meer met het ding kunnen vliegen en eh… slim is het niet van een onbekende startlocatie een onbekend vlieggebied in te vliegen zonder dat te doen met iemand die bekend is met de startlocatie en het vlieggebied.
De wind komt grofweg uit het zuiden maar is oostelijker dan ik had gehoopt, wat betekent dat de glider, zodra ik hem omhoogtrek, naar links draait. Ik pak mijn jas, hoogtemeter en noodparachute uit mijn rugzak en maak van die rugzak een gordel door hem binnenstebuiten te keren. Ik trek de jas aan, hang de hoogtemeter om mijn nek, gesp mezelf in de gordel en gesp de noodparachute aan de gordel.
Man, ik ben bang en denken, accepteer ik terwijl ik de lijnen van de glider aan mijn gordel gesp, is een opgave. De wind staat me slechts een alpinestart toe, maar voor een alpinestart heb ik ruimte nodig en meer dan drie meter om voorwaarts te stappen, heb ik hier niet …
Als in een trance neem ik in elk van mijn handen een stuurlijn en een set A-lijnen. Ik stap voorwaarts, zet druk op de A-lijnen en voel dat de glider met vaart omhoogkomt. Intuïtief laat ik de A-lijnen los en trek ik beide stuurlijnen in om de glider af te remmen. Een blik omhoog leert me dat het ding ontplooid boven me staat, geen knopen in de lijnen, geen lijn erover. Bruusk zwenkt de glider naar links. Ik laat mijn linkerstuurlijn vieren, trek de rechterstuurlijn in, dribbel roetsjend over grind naar links, laat me voorovervallen en word opgetild.
Ik vlieg, mijn opluchting massief! Maar mijn hoogtemeter piept erratisch. Hoogte is veiligheid. Zeker waar. Maar hoe hoog voert de wind me? Op het moment dat mijn opluchting plaats maakt voor paniek klinkt in mijn gedachten de stem van meneer Bernardini, een Amerikaan die me in een vorig leven helikopters leerde vliegen. ‘Fly the aircraft first,’ zegt hij. Niet alleen heeft hij gelijk, hij brengt me ook terug bij de essentie van het bestaan. Net zoals dat gold voor de mensen die in vervlogen tijden onder me leefden, beheerst strijd met de natuur mijn leven. Die strijd, besef ik, geeft meer zin aan het leven dan de verzorgde mens er ooit aan zal onttrekken en mijn paniek transformeert in focus.
Vol overgave schikken we ons in het Westen alweer een paar decennia in de rol van verzorgde mens. Als gevolg daarvan verkeren we zwelgend in een aangeleerd maar onterecht gevoel van veiligheid in meer gevaar dan de mensen die in vervlogen tijden onder me leefden ooit verkeerden en … ‘fly the aircraft first!’
Roger.
Ik schik me in de houding die me de beste kansen geeft juist te reageren op wat de natuur voor me in petto heeft. Hoe snel de lucht me ook omhoogvoert, turbulent is-ie niet. Toch moet ik er rekening mee houden dat de glider op elk moment in kan klappen. Hoe ik op dat inklappen reageer, bepaalt deels wie vandaag als winnaar uit de strijd komt, de natuur of ik. Ik controleer hoe de glider op mijn stuurimpulsen reageert en grijp een paar keer naar mijn noodparachute om niet mis te grijpen als ik het ding nodig heb.
Met een schuin oog op het kleiner wordende kasteel van San Salvador vlieg ik een acht. De hoogtemeter blijft piepen, maar ik word nauwelijks naar het noorden geduwd, wat me oplucht tot ik me realiseer dat ik in een luchtlaag kan belanden waar de wind hard genoeg waait om me over het gebergte van Rodes te duwen en … ‘Ja, ja,’ hoor ik mezelf mompelen voordat meneer Bernardini me vertelt wat ik moet doen en ik zwenk naar het zuiden. Al snel worden de intervallen tussen de piepjes van mijn hoogtemeter langer, wat betekent dat ik uit de updraft vlieg, die wordt veroorzaakt door wind die tegen het gebergte van Rodes botst en opstijgt. Ik zwenk naar het noordwesten, terug de updraft in, vlieg langgerekte achten tussen Mas Ventós en het kasteel van San Salvador en geniet van de continue dreiging van de natuur tot mijn hoogtemeter me leert dat ik tot meer dan elfhonderd meter boven zeeniveau ben gestegen. Op veel thermiek hoef ik niet te rekenen, begin maart, vijf uur ’s middags, en zonder thermiek overbrug ik zelfs van deze hoogte de zeven kilometer naar het dorp Roses niet. Maar wat als ik de bergrug onder me oostwaarts volg? Ik houd dan misschien mijn hoogte vast naar een punt in de verte vanwaar de oversteek naar Roses korter is.
De glider gedraagt zich en mijn uitzicht is fenomenaal. Ik zie waar Hornblower ooit met een batterij scheepskanonnen aan wal ging om kaap Creux over te steken en vanuit de bergen de citadel van Roses onder vuur te nemen. Geen verzorgde mens, vriend Hornblower, en misschien wel omdat ik hem in mijn gedachten in zijn uniform op een geleend paard door de bergen onder me zie draven, denk ik aan mijn eigen uniform, dat bijna een verzorgde mens van me maakte.
Nadat ik in tijdelijke dienst van de Nederlandse krijgsmacht uit Afghanistan terugkeerde, stelde de krijgsmacht voor dat ik aan de Defensieacademie een opleiding zou volgen om tot hoofdofficier te kunnen worden bevorderd. Gevleid ging ik akkoord, maar ik ontdekte snel dat het niveau van de opleiding dat van een lagere school niet oversteeg. Daarnaast werden de vier, vijf officieren onder mijn vijftig opleidingsgenoten die in Afghanistan hadden gediend, ontmoedigd over Afghanistan te spreken. Als verzorgde mens in de dop had ik in een en ander moeten berusten …
Een personeelsverantwoordelijke uit Den Haag greep in. Hij overtuigde me rust bij de stukken te nemen, beloofde me dat ik direct na de opleiding opnieuw zou worden uitgezonden en lekte me een document waaruit bleek dat de opleiding die ik volgde vanwege het niveau ervan binnenkort geherstructureerd zou worden. Al goed. Vier maanden opleiding. Nog drie maanden rust bij de stukken. Maar naarmate het einde van de opleiding naderbij kwam, kreeg paniek me in haar greep. Hechtte ik niet te veel aan mijn uniform, aan de groeiende verzameling medailles en onderscheidingen erop en aan mijn leven als verzorgde mens? Nog een paar weken te gaan en ik zou terug zijn in Afghanistan of afreizen naar Mali in de rang van majoor. Prachtig! Maar wat dan? Gaf de krijgsmacht zin aan mijn leven?
Op het hoogtepunt van de paniek, die zich uitte in een deprimerend gevoel van zelfverachting, kwam redding uit het niets. Anderhalve week voor het einde van de opleiding stroomde een nieuwe lichting studenten in en het bijwonen van de borrel die daarmee gepaard ging, was verplicht. Ik had met een instromer in Afghanistan gediend en bij wijze van begroeting zei hij: ‘Ik heb begrepen dat het hier nogal een zooitje is.’ Over mijn schouder zag ik drie opleidingsbegeleiders het hoofd schudden en ik wist dat ik ondanks mijn voorbeeldige gedrag van de voorgaande maanden het haasje was.
De volgende vrijdag stond een excursie op het programma naar Vlissingen, waar vijftig officieren in de miezer over een kanaaltje staarden en onderling steggelden over hoe ze met de imaginaire eenheid onder hun hoede het kanaaltje over zouden steken, een kanaaltje dat in november 1944 door geallieerde militairen was overgestoken. De dag werd besloten met een uur vrij-wandelen in Vlissingen en nadat een collega en ik in een café van het toilet gebruik hadden gemaakt, reed de bus waarmee we naar Vlissingen waren gereden voor onze neus weg, achtenveertig officieren steggelend met de kolonel die over de excursie de leiding had, wijzend naar mijn collega en mij in de miezer.
Met openbaar vervoer reisden mijn collega en ik naar Delft, waar onze opleiding zich voltrok, en toen ik me de volgende maandag meldde voor mijn laatste opleidingsweek kreeg ik te horen dat ik van de opleiding was geschorst omdat ik een bus had gemist. Een advocaat bemoeide zich met mijn zaak en toen we in Den Haag met wat personeelsverantwoordelijken bespraken hoe ik mijn opleidingsdiploma zou krijgen en hoe we tegelijkertijd een waarschuwing konden doen uitgaan waaruit bleek dat het type gedrag dat ik tentoonspreidde onacceptabel was, gebaarde mijn advocaat dat hij me onder vier ogen wilde spreken. Samen op een gang vroeg hij me: ‘Wil jij wel voor deze club werken?’
‘Nee.’
‘Mooi, dan maken we een einde aan de relatie.’
Dankbaar bracht ik een paar dagen later mijn uniform naar een kringloopwinkel, kieperde ik mijn medailles en onderscheidingen in de vuilnisbak en … ruim negenhonderd meter boven zeeniveau leert mijn hoogtemeter me. Het ding piept allang niet erratisch meer, de glider gedraagt zich nog steeds en ik voel me gelukkig. Langzaam zwenk ik richting Roses, waar Heidi en Moos de herdershond op me wachten. Rechts van me zakt de zon naar de horizon en ik ga ervan uit dat de wind afneemt. Zonder updraft of thermiek heb ik van deze hoogte een kwartier vliegtijd—wat voldoende tijd moet zijn om de paar kilometer naar Roses te overbruggen—en onrust overvalt me als mijn blik de citadel van Roses vangt. Om die onrust te onderdrukken, dwing ik mijn gedachten naar hoe ik twee jaar na mijn afscheid van de krijgsmacht opnieuw ontsnapte aan een mogelijk leven als verzorgde mens.
Al in Afghanistan studeerde ik Psychologie en Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Psychologen van de krijgsmacht probeerden voortdurend aan te tonen dat mijn verlengde verblijf in Afghanistan me geestelijk beschadigde en door met regelmaat te slagen voor universitaire examens—ik deed die examens in Afghanistan—hoopte ik aan te tonen dat ik geestelijk nog best oké was. Het verzamelen van studiecertificaten was zo verslavend als het verzamelen van medailles en onderscheidingen en twee jaar na mijn afscheid van de krijgsmacht, beide studies bijna voltooid, de afstudeerscripties geschreven, kreeg paniek me in haar greep. Wat als het afronden van mijn studies tot carrièrevoorstellen van derden zou leiden? Wat als ik me opnieuw gevleid zou voelen? Redding kwam uit het niets.
Heidi had een kennis die een man had leren kennen—dementerend, ruim over de tachtig en Quote-500-rijk—in wiens kapitale villa ze was ingetrokken. Heidi en ik werden in die villa uitgenodigd en schrokken van wat zich daar voltrok. De gepredikte liefde bleek voornamelijk het spaarvarken van Heidi’s kennis te gelden en haar dementerende geliefde leefde gedwongen onder omstandigheden die ons een naar gevoel gaf. Onze voorstellen de leefomstandigheden van de beste man te verbeteren, kletterden op de rotsen en Heidi verbrak de relatie met haar kennis.
Kort daarop werd Heidi gebeld door een psycholoog, die aangaf in opdracht van Heidi’s kennis te willen bemiddelen in de verbroken relatie. De psycholoog wilde van geen wijken weten en Heidi wond zich op.
‘Mag een psycholoog zomaar mensen bellen?’ vroeg ze me nadat ze de verbinding met de psycholoog had kunnen verbreken.
‘Geen idee,’ antwoordde ik. ‘Bel het NIP als je het weten wilt.’
Het NIP adviseerde Heidi een klacht in te dienen, Heidi diende een klacht in, de psycholoog werd berispt en kort daarop werd ik gebeld door een docent van de Open Universiteit.
Een paar achtereenvolgende zaterdagen was ik naar Gent, in België, gereisd om daar deel II van de cursus klinische gespreksvoering te volgen. Voor deel I was ik geslaagd met een 8, maar de opdracht voor het voltooien van deel II, aldus de overigens Nederlandse docent die me belde, had ik zo slecht gemaakt, dat die docent me aanraadde met mijn studie te stoppen.
‘Eigenaardig,’ antwoordde ik beleefd. ‘Ik lever nooit slecht gemaakte opdrachten in en heb dat ook dit keer niet gedaan. Evengoed kunnen er tientallen redenen zijn waarom zelfs een bijna afgestudeerde student een keer blundert en zoals iedere student heb ik recht op een herkansing.’
‘Nee, nee, geen herkansing. Ik heb een collega naar je werk laten kijken en die is het met me eens.’
‘Mooi. Maar ik vermoed dat u me de naam van die collega niet gaat geven en het kost mij een minuut om de opdracht die ik zo slecht heb gemaakt naar alle docenten van de OU te mailen. Misschien besteden we die minuut beter als we de details van mijn herkansing bespreken.’
Ik vermoedde dat de wereld klein was en nadat ik de verbinding had verbroken, bevestigde Google dat de meisjesnaam van mijn docent gelijk was aan de achternaam van de voorzitter van het NIP. Nog wat gegoogel completeerde de puzzel.
Nadat ik voor mijn herkansing was geslaagd, maakte ik dankbaar een einde aan mijn relatie met de Open Universiteit. Ik weerhield mezelf ervan mijn map studiecertificaten in de vuilnisbak te kieperen en … ruim tweehonderd meter boven zeeniveau leert mijn hoogtemeter me. De citadel van Roses pal zuid van me, afstand zo’n vierhonderd meter. Alles in me gilt dat ik mijn plan op moet geven.
Om uit de mogelijke turbulentie achter de ingang van de citadel te blijven, houd ik nauwelijks ruimte over om te landen in de citadel. Een restje thermiek tijdens mijn eindnadering en ik ben het haasje. En toch, toch weet ik dat ik het kan. Focus! Dat beetje focus in de strijd met de natuur dat de zin van het leven vanzelfsprekend maakt. Maar er is ook de verzorgde mens met wie ik onvermijdelijk te maken krijg als ik land in de citadel van Roses. Smikkelen, smullen en zich veilig wanen, geven zin aan het leven van de verzorgde mens en haar en zijn primaire emoties, als iemand een vermeende regel of wet overtreedt, zijn verontwaardiging en woede.
Na een lange strijd met vier Franse blokkadebrekers gaf Hornblower zich met zijn aan flinters geschoten schip de Sutherland over in de baai van Roses. Ik geef me niet graag over, zeker niet aan de verzorgde mens, want … met een vreemd gevoel van trots zwenk ik naar het westen, de zon laag aan de horizon. Drie, vier velden waar ik kan landen en waar ik mijn glider in kan pakken voordat iemand me met verontwaardiging of woede confronteert …
Natuurlijk blijf ik mijn blogs schrijven, maar elke donatie helpt. Bedankt!
Wil je mijn blog op social media delen? Bedankt voor je steun!
Comentarios